Hoog op de gele wagen, rijden we door berg en dal,
lustige kleppers draven, blij klinkt het hoorngeschal. (carnaval! , riepen wij
schoolkinderen dan) Water en wouden en weiden, stromen zo machtig en vrij, ik kan
van je schoon haast niet scheiden, maar ’t gaat voorbij en voorbij…
Dit staplied leerden wij vroeger in het lager onderwijs en schalde
op elke schooluitstap door de autobus. Het lied weerklonk nu opnieuw door de
immense natuur van Ecuador. Wij zaten niet in, maar boven op het dak van een
trein. Eventjes waren de muzieknoten in
onze bange kelen blijven steken, maar eind goed al goed…
Wat vooraf ging:
Wij keken beteuterd toen onze
gids ons vertelde, dat het hoogtepunt van onze Ecuador reis afgelast was. De
duivelstrein, de ‘Del Nez de Diablo’ de trein naar de duivelsneus, die vanuit
Riobamba via haarspeldbochten steil naar de kust afdaalde zou voor geruime tijd
stilliggen. Iedereen had boven op die trein kunnen zitten en had kunnen
meehelpen om de wagon op de steile helling in de bochten rond te duwen. Door de
aanhoudende regen was er een stuk van het spoor echter weggespoeld en het
traject veel te gevaarlijk geworden. Spijtig, helaas, pindakaas, niets aan te
doen, het spektakel was ons niet gegund. Onze gids zou een alternatief
samenstellen en beloofde ons dat we er zeker geen spijt van zouden krijgen.
Vanuit Ibarra werden wij met
een ‘chiva’ (een vroeger slavenvoertuig, maar nu omgetoverd naar folkloristische
bus) naar de El Chota vallei gereden. Hier woonde de zwarte gemeenschap van
Ecuador, de afstammelingen van de vroegere slaven. Achter in de bus zat een
orkestje dat ons de hele trip op vrolijke muziek zou trakteren. Als pleister op
de ‘duivelstreinwonde’ mochten wij boven op de bus plaatsnemen. Hotsend en
botsend en ‘lalala’ mee zingend, wuifden wij naar de kleurrijke, glunderende terug
wuivende Ecuadorianen.
Toen we in het dorpje in de
Chota vallei aankwamen, werden wij door de ganse gekleurde gemeenschap met
applaus ontvangen. De kinderen dromden rond ons heen, wreven benieuwd over onze
blanke handen en klommen in en op de ‘chiva-bus’. Het was duidelijk dat ze nog geen
massatoerisme gewoon waren en dat dit bezoek voor hen een fantastische
afwisseling was in hun schoolloze bestaan.
Onder begeleiding van
gitaarmuziek werden wij mee naar het dorpsplein gevoerd. Hier werden wij
verondersteld mee te dansen met de inheemse populatie. Manlief bleek, om de een
of andere onduidelijke reden, een geliefde danspartner. Hij werd, door
verschillende jonge zwarte schonen tegelijk, uit de groep geplukt. Hij moest
met een glas op zijn hoofd met de plaatselijke miss Chota dansen. Die had een
fles boven op haar kroeshaar geplaatst. Of dit nu werkelijk de traditionele
‘fles op het hoofd El Chota dans’ was of een danspasje dat ‘à la minute’
uitgevonden werd om de toeristenbende er ridicuul te laten uitzien, blijft tot
op heden een mysterie. De zwarte Ecuadorianen klapten in hun handen en stampten
in het zand. De zwarte kindjes joelden, schaterden en rolden over de zandvlakte
van plezier. De groep wiebelde en huppelde wat mee en sprongen van de ene voet
op de andere. Ons enthousiasme kwam echter niet voort door een niet te stuiten
drang naar beweging of dansmoves. Noch een dansmicrobe, noch de opzwepende
muziek deed ons huppelen, maar terwijl we de capriolen van manlief in het oog
hielden werden wij ondertussen aan de rand van de dansvloer tot onze knieën opgevreten
door vlooien. De beestjes beten zich jeukend, met rode stippen, tot onder de
rand van onze shorts.
Vanuit dit dorpje vertrok de
Ferrocarril, de Tropical Railway, een omgebouwde groene bus die op rails geplaatst
was. Onze gids wees naar de wagon en wij klommen één voor één boven op het dak
van de trein. Niemand zat in het wagentje.
Boven op de wagon is het treintraject een stuk spannender en volgens
onze gids volledig ongevaarlijk. De enige steun en houvast die we hadden, was
een groot touw dat over onze dijen gespannen was. Onze benen bungelden ‘rood
vlooienbeet-gestipt’ naast de wagon. Het treintje zou ons, zingend van “In een klein stationnetje, ’s morgens in de
vroegte…” met een gezapige snelheid van 40 km per uur naar Ibarra terugbrengen.
De trein volgde de rivier en daalde
slingerend in de vallei af. Wij waanden ons alleen op de wereld, nergens in de
wijde omgeving was een levende ziel te bekennen. Regelmatig krabbend aan onze
benen, wiebelden onze voeten richting de sporen. Langs het betoverde tracé
stonden overal palmbomen en bloeiende bromelia’s. Wij joelden: “Stonden zeven wagentjes netjes op een
rij.” Hij tufte door tunnels, over kleine bruggetjes en jakkerde over de rails
. Sommige sporen hingen in het luchtledige want de aarde eronder was weggespoeld.
Het parcours werd ruwer en ruwer. Wij fotografeerden en zongen: “Zie het machinisteke draaien aan het
wieleke..” De trein toeterde langs
steile hellingen en over diepe ravijnen. “Akke
akke tuut tuut weg zijn wij.” Hij naderde schokkend en uiterst langzaam de
brug die de diepe ravijn over de Chota-rivier overspande…en juist hier in het
midden viel hij stil. Ons gezang verstomde en de vlooienjeuk werd op een instant
natuurlijke wijze plots onderdrukt. Onder ons gaapte een immens diepe afgrond.
Sommigen onder ons, die al een milde vorm van hoogtevrees voelden opkomen,
schoven hun achterwerk al wat verder het dak op. Daardoor spande het touw niet
meer strak over onze billen. Ik bewoog
me wat meer naar voor, want ik wilde wat graag die gigantische diepte op de
foto vastleggen, maar de koord gaf teveel mee en ik kukelde bijna de dieperik
in. Manlief had me nog juist vast en trok me geschrokken achteruit. “Schatteke, wat jij allemaal niet aanvangt om
een foto te maken, ‘k was je bijna kwijt!”
Wij begonnen te morren,
wilden weten wat er aan de hand was, en klopten geërgerd op het dak van de
ferrocaril. Toet, toet, schommelend
zette het treintje zich terug in beweging. Het was de Ecuadoriaanse manier om
de reizigersinvasie van spanning en avontuur te voorzien. Met een zucht van opluchting
begonnen enkele onder ons terug te zingen: ”Hoog
op de groene wagen, trein ik door berg en dal, dal, dal dal…” Het
wagonnetje waggelde de weggebrokkelde hellingen af en schuurde langs de afgekalfde
bergwanden. De vallei werd stilaan breder en breder. “Lustige kleppers draven, blij klinkt het toetergeschal..” Op het
groene grasland graasden lama’s en schapen. Toet, toet, wij reden Ibarra
binnen. Daar had de plaatselijke middenstand de rails omgetoverd tot de
dorpswinkelstraat. Overal werden vierklauwens de kraampjes opgebroken, de luifels
weggeschoven en de stalletjes afgebroken. De veelkleurige hoedjesparade stoof
alle kanten op. De eters van de ‘cavia/marmot
bbq-restaurantjes’ sprongen verschrikt op en zetten tafeltjes en stoeltjes op
elkaar. Voor het station stopte de Tropical Railway en wij klauterden één voor
één van het dak naar beneden, klaar voor het volgende avontuur. Galapagos here
we come en yes ik had als enige een foto boven de afgrond!
“Ik kan
van je schoon haast niet scheiden, maar ’t gaat voorbij en voorbij…”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ik hoor heel graag van jullie wat jullie van mijn verhaaltjes vinden ?