zondag 6 september 2015

TROTZDEM



We zitten op het strand van camping Le Boucanet. Schuin voor ons ligt er een vrouw op een rood ligbed. Iedereen die in een straal van 2 meter zijn stoeltje of zijn strandlaken naast haar durft neer te leggen, krijgt van haar een dodelijk blik. Ze kijkt verwijtend naar de spelende kinderen die in haar buurt een put graven en houdt met chagrijnig neerwaarts gerichte mondhoeken twee kleuters in het oog die elkaar met waterpistolen natspuiten. Ze is waarschijnlijk kinderloos, zont alleen en ergert zich de ganse tijd aan alles en iedereen. Haar man komt in de late namiddag, als een overjarige macho, het strand opgewandeld. Hij heeft zijn strandlaken over de schouder geslagen, een ipod tussen het elastiek van zijn zwembroek en oortjes in. Nadat hij zich wat narcistisch op het strand rondgedraaid heeft en zich als een echte macho langs alle kanten door het vrouwelijk resterende schoon heeft laten bekijken, laat hij zich naast haar neerzakken.  Zij begint te gesticuleren hij verwijdert verveeld een oortje. Wij horen aan haar verontwaardigde afgekapte uitleg dat het Duitsers zijn. Echt gelukkig lijkt de zanikdame niet te zijn. Zij wijst weer geïrriteerd naar de jongelui, die juist achter hen, met de bal beginnen te spelen. Ik hoop dat de voetballetjes een flinke schep zand in hun richting doen verstuiven.

De Duitsers hebben beiden een hautaine air over zich alsof ze juist dit stukje strand op de Fransen veroverd hebben.

’s Avonds gaat bij ons de televisie aan. Het Vlaamse zevenuur journaal wordt via de satellietantenne eventjes binnengehaald. Alhoewel we met vakantie zijn,  willen we toch van al het wereldleed op de hoogte blijven. Na het nieuws gaat de televisie uit. Rond half negen kijken we beiden een uurtje, bijna in stilte, via een kabeltje van de pc naar de tv, naar een ondertitelde aflevering van een bekende televisieserie, door zoonlief voor ons gedownload . Als manlief daarna nog niet genoeg nieuwsellende gezien heeft, zapt hij, met de hoofdtelefoon op, van het ene naar het andere kanaal. De caravan is dan in absolute stilte gehuld, zodat ik ongestoord kan lezen of mijn verhaaltjes kan voorbereiden. Ik ben nogal allergisch voor avondlijk burengebabbel en allerlei camping- animatie- nachtlawaai. Ik verwacht dan ook dat iedereen rond tien, elf uur stil is. Daarom zoeken wij steevast een camping uit zonder randanimatie. Vermits ikzelf de hartslag van een muisje kan horen, dat op 2 km in zijn holletje ligt te woelen, moet voor mij de televisie dan ook niet te hard staan en moet manlief van mij verplicht zijn hoorapparaten in. Dus stort de Belgische nieuwsanker bijna op fluistertoon de asielcrisis over ons heen. Plots horen wij naast ons een geroep. Het klinkt een beetje als “aufmachen” maar dan anders. Wij zijn ons van geen kwaad bewust en kijken verder naar de op de Middellandse Zee aanspoelende bootvluchtelingen.

Drie kwartiertjes later gaat de televisie uit en happen wij juist in ons stokbroodje, als er een vrouwengezicht naast onze voortent verschijnt. Mijn eerste idee is: “Verdomme, die Duitse kakkers, van op het strand, kamperen juist naast ons. Ze gaan toch hun klaagterritorium niet van het strand naar de camping verhuizen?” Wij hadden onze Duitse buren, tot nog toe, niet te zien gekregen, want voor hun eigen luifel hebben zij een touw gespannen en verstoppen ze zich al de ganse tijd achter een reeks supergrote opgehangen strandlakens.

”Ja hoor eens”, zegt de moffenzeur “mijn man heeft last van jullie televisie!” Wij kijken haar vol ongeloof aan en mijn Duitse woordenschat stokt ergens in mijn keel. Niets is zo ergerlijk als onterecht van iets beschuldigd te worden. Manlief zijn Duitse grammatica komt echter vloeiend aan de oppervlakte.  “Ach was dat Uw man, die daarstraks zo’n gebrul liet horen, hoort U nu misschien nog geluid van de televisie? Komt U nu klagen omdat wij een half uurtje naar de nieuwsuitzending kijken? Hoe lang staat U al op deze camping?” “Al meer dan twee weken.” Dus U heeft de laatste twee weken van augustus de campinganimatie nog meegemaakt. Leuk dat de kinderdisco al om acht uur begon, niet en dat U dan tot ruim na middernacht van de, door de luidsprekers versterkte, camping bonkmuziek heeft kunnen genieten. Stond U dan ook elke morgen in de receptie om hen in te peperen dat het veel te lang en veel te luid was?”  Haar mondhoeken gaan nog meer naar beneden hangen. “Trotzdem…” “Ach”, gaat manlief verder, “wat had U gedaan indien er op onze campingplaats, in plaats van twee stille gepensioneerden, een troep luidruchtige jongelui met een tentje gestaan hadden?  Kan U het zich voorstellen?  Ter voorbereiding van de oktober bierfeesten, elke avond een groepje bierhijsende en luid lachende Duitse tieners, zittend voor hun iglo- residentie? Of misschien een jong stelletje met een baby, die elke morgen bij het eerste ochtendgloren brullend om zijn papfles jammert? “Trotzdem..””Denkt U niet dat als de Franse buren naast ons, mobiel telefoneren, wij niet woordelijk verstaan wat ze te vertellen hebben en ontdekken welk weer het in Parijs bij de kinderen is? Van de Engelsen aan de overkant, die beiden dringend aan een paar hoorapparaten toe zijn, weten wij elke dag wat ‘My Luv’ voor het diner gaat klaarmaken. We staan hier wel met zijn allen op enkele vierkante meter en als dat half uurtje nieuws het enige zogezegd lawaai is waarover Uw man zich druk kan maken, dan begrijp ik niet waarom hij de godganse dag met muziek in de oren rondloopt…” “Ja aber trotzdem”. Adolf laat zich tijdens de ganse discussie niet zien en blijft veilig achter zijn handdoekenbarrière zitten. Mijn Nederlands- Duitse vertaalapplicatie is stilaan in mijn hersenen opgeslagen en ik zeg bijna tegen het Rüdesheimer- vrouwmens: “Sorry, wir haben es nicht gewusst!”*, maar kan nog net op tijd op mijn tong bijten. Zij haalt haar schouders op, trekt misnoegd met haar mond, klakt met haar teensletsen tegen elkaar en verdwijnt richting de Heimat- caravan.  Wij hebben ze niet meer gehoord, zij ons Vlaams zevenuur journaal nog wel.

Vrijdagavond palmen een paar Franse weekendtoeristen de nog vrije plaats naast het Duitse territorium in. Twee stelletjes, met een van vermoeidheid huilende kleuter, beginnen rond de klok van tienen hun tentharingen in de grond te timmeren. Vervolgens pompen ze, onder luid gebabbel, met een elektrisch machientje de vijf luchtbedden op. Ik hoor Fritz weer iets zoals “sofort” brullen. De jonge kampeerders reageren niet en Duits tandengeknars stuitert over de camping. De jongelui zitten nog laat voor hun tentje, rappen, lachen en klinken met enkele glazen pastis op het zonnige weekeinde. Wij vinden zelf ook dat de nieuw aangekomen tentkampeerders teveel kabaal maken, maar nu lachen we toch in ons vuistje!

Ik had zelf, voor onze Duitse buren, geen beter ergernisscenario kunnen bedenken!

 Voor mijn jeugdige lezers :

*Wir haben es nicht gewusst : dit is de zin die de Duitse bevolking na de Tweede Wereldoorlog steeds weer opnieuw antwoordde, toen men hen vroeg waarom ze niets aan de nazi concentratie- en vernietigingskampen gedaan hadden, waar zoveel miljoenen Joden, zigeuners en homo’s het leven lieten. Wir haben es nicht gewusst, wij wisten van niets….zogezegd! 

Sim           Grau du Roi, camping Le Boucanet        6/9/2015



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ik hoor heel graag van jullie wat jullie van mijn verhaaltjes vinden ?