We zitten op het strand van
camping Le Boucanet. Schuin voor ons ligt er een vrouw op een rood ligbed. Iedereen
die in een straal van 2 meter zijn stoeltje of zijn strandlaken naast haar
durft neer te leggen, krijgt van haar een dodelijk blik. Ze kijkt verwijtend
naar de spelende kinderen die in haar buurt een put graven en houdt met chagrijnig
neerwaarts gerichte mondhoeken twee kleuters in het oog die elkaar met
waterpistolen natspuiten. Ze is waarschijnlijk kinderloos, zont alleen en
ergert zich de ganse tijd aan alles en iedereen. Haar man komt in de late
namiddag, als een overjarige macho, het strand opgewandeld. Hij heeft zijn
strandlaken over de schouder geslagen, een ipod tussen het elastiek van zijn zwembroek
en oortjes in. Nadat hij zich wat narcistisch op het strand rondgedraaid heeft
en zich als een echte macho langs alle kanten door het vrouwelijk resterende schoon
heeft laten bekijken, laat hij zich naast haar neerzakken. Zij begint te gesticuleren hij verwijdert
verveeld een oortje. Wij horen aan haar verontwaardigde afgekapte uitleg dat
het Duitsers zijn. Echt gelukkig lijkt de zanikdame niet te zijn. Zij wijst
weer geïrriteerd naar de jongelui, die juist achter hen, met de bal beginnen te
spelen. Ik hoop dat de voetballetjes een flinke schep zand in hun richting doen
verstuiven.
De Duitsers hebben beiden een
hautaine air over zich alsof ze juist dit stukje strand op de Fransen veroverd
hebben.
’s Avonds gaat bij ons de televisie
aan. Het Vlaamse zevenuur journaal wordt via de satellietantenne eventjes
binnengehaald. Alhoewel we met vakantie zijn, willen we toch van al het wereldleed op de
hoogte blijven. Na het nieuws gaat de televisie uit. Rond half negen kijken we beiden
een uurtje, bijna in stilte, via een kabeltje van de pc naar de tv, naar een
ondertitelde aflevering van een bekende televisieserie, door zoonlief voor ons gedownload
. Als manlief daarna nog niet genoeg nieuwsellende gezien heeft, zapt hij, met
de hoofdtelefoon op, van het ene naar het andere kanaal. De caravan is dan in
absolute stilte gehuld, zodat ik ongestoord kan lezen of mijn verhaaltjes kan
voorbereiden. Ik ben nogal allergisch voor avondlijk burengebabbel en allerlei
camping- animatie- nachtlawaai. Ik verwacht dan ook dat iedereen rond tien, elf
uur stil is. Daarom zoeken wij steevast een camping uit zonder randanimatie.
Vermits ikzelf de hartslag van een muisje kan horen, dat op 2 km in zijn
holletje ligt te woelen, moet voor mij de televisie dan ook niet te hard staan
en moet manlief van mij verplicht zijn hoorapparaten in. Dus stort de Belgische
nieuwsanker bijna op fluistertoon de asielcrisis over ons heen. Plots horen wij
naast ons een geroep. Het klinkt een beetje als “aufmachen” maar dan anders.
Wij zijn ons van geen kwaad bewust en kijken verder naar de op de Middellandse
Zee aanspoelende bootvluchtelingen.
Drie kwartiertjes later gaat
de televisie uit en happen wij juist in ons stokbroodje, als er een
vrouwengezicht naast onze voortent verschijnt. Mijn eerste idee is: “Verdomme,
die Duitse kakkers, van op het strand, kamperen juist naast ons. Ze gaan toch hun
klaagterritorium niet van het strand naar de camping verhuizen?” Wij hadden
onze Duitse buren, tot nog toe, niet te zien gekregen, want voor hun eigen
luifel hebben zij een touw gespannen en verstoppen ze zich al de ganse tijd achter
een reeks supergrote opgehangen strandlakens.
”Ja hoor eens”,
zegt de moffenzeur “mijn man heeft last
van jullie televisie!” Wij kijken haar vol ongeloof aan en mijn Duitse
woordenschat stokt ergens in mijn keel. Niets is zo ergerlijk als onterecht van
iets beschuldigd te worden. Manlief zijn Duitse grammatica komt echter vloeiend
aan de oppervlakte. “Ach was dat Uw man,
die daarstraks zo’n gebrul liet horen, hoort U nu misschien nog geluid van de
televisie? Komt U nu klagen omdat wij een half uurtje naar de nieuwsuitzending
kijken? Hoe lang staat U al op deze camping?” “Al meer dan twee weken.” Dus U heeft de laatste twee weken van
augustus de campinganimatie nog meegemaakt. Leuk dat de kinderdisco al om acht
uur begon, niet en dat U dan tot ruim na middernacht van de, door de
luidsprekers versterkte, camping bonkmuziek heeft kunnen genieten. Stond U dan
ook elke morgen in de receptie om hen in te peperen dat het veel te lang en
veel te luid was?” Haar mondhoeken gaan
nog meer naar beneden hangen. “Trotzdem…”
“Ach”, gaat manlief verder, “wat had U gedaan indien er op onze campingplaats,
in plaats van twee stille gepensioneerden, een troep luidruchtige jongelui met
een tentje gestaan hadden? Kan U het zich
voorstellen? Ter voorbereiding van de
oktober bierfeesten, elke avond een groepje bierhijsende en luid lachende Duitse
tieners, zittend voor hun iglo- residentie? Of misschien een jong stelletje met
een baby, die elke morgen bij het eerste ochtendgloren brullend om zijn papfles
jammert? “Trotzdem..””Denkt U niet
dat als de Franse buren naast ons, mobiel telefoneren, wij niet woordelijk
verstaan wat ze te vertellen hebben en ontdekken welk weer het in Parijs bij de
kinderen is? Van de Engelsen aan de overkant, die beiden dringend aan een paar
hoorapparaten toe zijn, weten wij elke dag wat ‘My Luv’ voor het diner gaat
klaarmaken. We staan hier wel met zijn allen op enkele vierkante meter en als
dat half uurtje nieuws het enige zogezegd lawaai is waarover Uw man zich druk
kan maken, dan begrijp ik niet waarom hij de godganse dag met muziek in de oren
rondloopt…” “Ja aber trotzdem”. Adolf
laat zich tijdens de ganse discussie niet zien en blijft veilig achter zijn
handdoekenbarrière zitten. Mijn Nederlands- Duitse vertaalapplicatie is stilaan
in mijn hersenen opgeslagen en ik zeg bijna tegen het Rüdesheimer- vrouwmens:
“Sorry, wir haben es nicht gewusst!”*, maar kan nog net op tijd op mijn tong bijten.
Zij haalt haar schouders op, trekt misnoegd met haar mond, klakt met haar
teensletsen tegen elkaar en verdwijnt richting de Heimat- caravan. Wij hebben ze niet meer gehoord, zij ons
Vlaams zevenuur journaal nog wel.
Vrijdagavond palmen een paar Franse
weekendtoeristen de nog vrije plaats naast het Duitse territorium in. Twee
stelletjes, met een van vermoeidheid huilende kleuter, beginnen rond de klok
van tienen hun tentharingen in de grond te timmeren. Vervolgens pompen ze,
onder luid gebabbel, met een elektrisch machientje de vijf luchtbedden op. Ik
hoor Fritz weer iets zoals “sofort” brullen. De jonge kampeerders reageren niet
en Duits tandengeknars stuitert over de camping. De jongelui zitten nog laat
voor hun tentje, rappen, lachen en klinken met enkele glazen pastis op het
zonnige weekeinde. Wij vinden zelf ook dat de nieuw aangekomen tentkampeerders
teveel kabaal maken, maar nu lachen we toch in ons vuistje!
Ik had zelf, voor onze Duitse
buren, geen beter ergernisscenario kunnen bedenken!
*Wir haben es nicht gewusst :
dit is de zin die de Duitse bevolking na de Tweede Wereldoorlog steeds weer
opnieuw antwoordde, toen men hen vroeg waarom ze niets aan de nazi
concentratie- en vernietigingskampen gedaan hadden, waar zoveel miljoenen
Joden, zigeuners en homo’s het leven lieten. Wir haben es nicht gewusst, wij
wisten van niets….zogezegd!
Sim Grau du Roi, camping
Le Boucanet 6/9/2015
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ik hoor heel graag van jullie wat jullie van mijn verhaaltjes vinden ?