Jaarlijks worden er in België
op 1 november met Allerheiligen de doden herdacht. Dit ging vroeger misschien
nog veel meer dan heden ten dage gepaard met het zetten van grote potten
chrysanten op de graven. Voor de ingang van de begraafplaatsen stonden overal
in het land de chrysantenverkopers, iets meer ingetogen dan op de plaatselijke
markten, hun waren aan te prijzen. Destijds waren er nog geen als buxusbollen grote
chrysant- planten met een overvloed aan kleine witte, gele of roestbruine
bloempjes. Alleen planten met 'tennisbalgrootte' witte bloemen werden er aangeboden.
De prijs werd berekend naar het aantal bloemen er op de plant stonden. Naargelang
de belangrijkheid van de overledene en de financiële draagkracht van de familie
werden er vervolgens bloempotten van twee tot acht bloemen aangekocht. Ik had
er als zevenjarige een broertje aan dood, maar jaarlijks moest ik een week voor
deze herdenking met mijn grootouders mee naar het grote kerkhof van Antwerpen,
het Schoonselhof. Deze begraafplaats is
niet zomaar een plekje gewijde grond rond de kerktoren maar een immens groot
park waar de vele grafperken met grote lanen en hoge bomen van elkaar afgescheiden
worden. Moemoe* en Vava* wilden steevast als eersten hun pot chrysanten op de
zerk leggen zodat de ganse familie, die daarna op 1 november als in een optocht voorbij schreed, onmiddellijk kon zien
dat zij nooit een dodenherdenking oversloegen. Met de tram gingen we richting
stadsrand.
Toen wij aan de ingang van
het kerkhof kwamen werden de bloempotten gekocht. Omdat we elk maar twee potten
in de armen konden dragen, moest er soms een helpertje van de plantenzaak meelopen. Dit waren meestal kinderen die in de
vakantie en op zaterdag en zondag een centje wilden bijverdienen. Zo ook heeft
manlief dit jaren gedaan. Een schriel tienjarig jongetje dat er een beetje
uitzag als Ciske de Rat. Hij moest destijds eens een dame begeleiden die zwaar
op een stok leunde. Hij droeg de twee grote bloempotten en kwam amper met zijn
hoofd boven de bloemtrossen uit. Twee uur aan één stuk dwaalde de dame tussen
de grafperken zonder het bewuste graf te vinden. Manlief, toen nog mannetje
lief, had zijn armen om de planten gekneld, die stilaan voelden als lood. Toen
de dame eindelijk moe gestrompeld was, draaide zij zich om en in plaats van haar
geldbeugel te openen, zei ze: “Dat hij deze twee mooie planten van haar cadeau
kreeg.” Hij moest ze dan maar op een
graf van zijn eigen familie zetten. Manlief was toen nog een klein braaf
kereltje en nog niet mondig genoeg om alsnog achter de beloofde centen te
vragen. Volledig beteuterd zocht hij toen nog een half uur lang met twee
slapende armen om de gigantische potten geslagen naar het graf van zijn eigen
grootmoeder. Enfin we dwalen af..
Mijn grootouders hadden op de
plattegrond van de begraafplaats een circuit samengesteld waar de ontdekkers
van de wandel- en fietsknooppunten jaloers op zouden zijn. Er werd aan geen
familielid voorbijgegaan. Op verschillende stukken van het traject zag je een
rij zwarte auto’s, achter een met kransen behangen begrafenisauto, staan. De zwartgeklede
begrafenisstoet, meestal met de pastoor voorop, schuifelde achter de kist naar
de laatste rustplaats van hun afgestorvene. De bloempotten werden op de grond gezet en Vava
nam dan ook steevast uit respect zijn hoed af. (Dit respect voor iemand anders
is met de jaren volledig uit het beeld verdwenen. Nu zitten ze met petten op in
de schoolbanken en debiel in restaurants te eten) De grootste en zwaarste
bloempotten werden als eerste bij de grafzerken van de voor mij totaal
onbekende ouders en schoonouders neergezet. Hier werd, onder het plengen van
een traan, een babbeltje tegen de verweerde stenen foto’s van de overledene
gehouden. De grafzerk werd volledig opgekuist en de grond rond het graf van
alle onkruid ontdaan. Dan werd de
rondleiding voortgezet,naar alle mogelijke voor mij vreemde broers, zusters, nonkels
en tantes. Die kregen allemaal een tweebloemige chrysant op hun buik. Bij Tante
Jeanne, die nog snel de week voor 1 november de pijp was uitgegaan, stond er
nog een eenvoudig kruisje op de verse hoop aarde. Mijn grootouders verzekerden
haar: “Dat ze volgend jaar zeker terugkwamen om te kijken wat voor een soort
grafzerk er op haar lapje grond geplaatst zou zijn.” Ik wipte van verveling van
het ene been op het andere en keek bedenkelijk naar deze eenrichtingsconversatie.
Bij het graf van Nonkel John hadden zij het wat moeilijker. “Hallo broer” zei
mijn Vava dan “Je zou steil achterover slaan als je moest weten wat jouw Roza,
nu allemaal uitspookt. Al haar vrije tijd spendeert zij aan haar nieuw lief. Ze
heeft ook niet lang gewacht om opnieuw te beginnen hé!”. Ik keek gebiologeerd
naar de grafzerk, maar nonkel John gaf geen teken van leven, hij lag al plat en
draaide zich niet om in zijn graf. De roddel was misschien niet diep genoeg in
de aarde doorgedrongen.
Om de wandeling over de
dodenakker ook voor mij wat aantrekkelijker te maken, werd ik nadien door mijn
grootouders op chocolademelk en een taartje getrakteerd. Eén week na 1 november
moest er zonder twijfel terug naar de begraafplaats gegaan worden om te
controleren hoeveel bloemstukken er achtergelaten waren. Vooral een giswerk,
wie en voor hoeveel bloemen chrysanten de appreciatie voor de dode was geweest.
Ik was als de dood, dat ik weer op mijn vrije schoolnamiddag deze ‘dodentocht’
moest meedoen. Er hielp geen lieve moeder aan, mijn grootouders waren mijn
babysit en hoe hard kleinkind ook zeurde, ik moest mee. De meeste bloemen waren
al helemaal verregend en enkele toonden al lichte tekenen van verrotting.
Sommige planten waren al morsdood, zo dood als een pier. Op de controletocht
werd al snel duidelijk, dat er op de oudste rustplaatsen, jaar na jaar minder
chrysantenbollen te zien waren. Veel van de familieleden hadden het aardse
leven al ingeruild voor een meer begraven of gecremeerde fase. Die lagen nu
zelf onder hun grafzerk of uitgestrooid op eventueel familiebezoek te wachten. Soms
dwaalden mijn grootouders ook af naar het perk met de eeuwigdurende
grafplaatsen. Hier stonden gigantisch grote grafzerken, net huisjes met een
deur, waar volledige stambomen onder begraven lagen. Zerken waren versierd met
grote beelden van Jezus, Maria en allerhande engelen, die heel devoot met
stenen ogen de hemel in staarden. Bij Nonkel John hielden zij terug halt. Er
stonden niet alleen verschillende
chrysantenpotten maar ook een plaasteren vaas met kleurige geglazuurde
bloemen, met de tekst ‘Van je lieve echtgenote’. Vava knikte instemmend: “Kijk John, Roza is je niet vergeten, jongen. Toch
lief dat ze daar toch nog tijd voor gemaakt heeft, nu ze het zo druk heeft met
die andere. Och John, die affaire zal ook wel doodbloeden!” Als ik moe werd en uit
verveling teveel begon tegen te sputteren, liep Moemoe nog eventjes met mij
naar een speciaal kinderperkje. Hier waren kleine steentjes versierd met
Teddyberen en miniatuur engeltjes. Moemoe zei niets, schudde alleen treurig en
meelevend haar hoofd. Waarschijnlijk wou ze mij er op die wijze op attenderen
dat ik in tegenstelling met die arme kindjes nog levend rondliep. Daarna zweeg
ik dus maar als een graf. Als afsluitstuk begaven wij ons naar het café recht
over het kerkhof. In dit etablissement kwamen soms ook families bij elkaar
nadat ze juist een dierbare begraven hadden. Zij schoven aan, aan de
koffietafel waar de broodjes met ham of kaas al op schotels lagen te wachten en
spoelden de koffiekoeken door met sloten koffie. Onder het vertellen van sterke
verhalen over de gestorvene liep de zaak van het afscheid nemen soms wat uit de
hand. Sommigen van de familie, vrienden en kennissen vonden dan de weg naar de
toog van het café waar ze zich dan gewoon op hun eigen gezondheid lieten
vollopen. Na elke necropolisuitstap dronken Moemoe en Vava in deze taverne, ook
een paar Trappistbiertjes, liefst met een bodempje grenadine. De tramrit
huiswaarts was dan ook altijd een behoorlijk stuk vrolijker, want het verdriet was
minder pijnlijk als het weggedronken was.
* Moemoe = oma
* Vava =opa