Onze eerste caravanstop, eind
augustus, was camping Les Arches in het zuidelijk deel van de Ardèche. Volgens
het kampeerboekje moest dit een rustige camping zijn, waar kamperen nog echt
kamperen was. Hier zag men inderdaad geen blitse megagrote campers, maar alleen
kleine bescheiden Hollandse caravannetjes en authentieke tentkampeerders. Nog
nooit, op geen enkele andere camping hadden wij zoveel Hollanders in zoveel
verschillende grote bungalowtenten tot mini kruip-iglotentjes bij elkaar
gezien. De kampeerdrift had hier werkelijk toegeslagen en het leek hier wel
alsof Nederland hier zijn dertiende provincie geannexeerd had. Het bleek een
volledige kindvriendelijke kampeerplaats te zijn, waar, volgens ons, de
volledige Nederlandse populatie kleutertuin- en lagere schooljaar kinderen nog vakantie
vierden. Overal zag je kleine blonde
hummeltjes met ma en pa rondstappen met emmertjes, visnetjes, kleine
omblaasbare bootjes en zwembandjes. Met een dam was er in de rivier een fantastische
zwempoel gemaakt. Er was een groot zwembad, diverse zandbakken, trampolines,
voetbal- en volleybalvelden, en om de tien meter een grote speeltuin. Het was
hier een waar kinderparadijs.
Als je als senior nog lyrisch
wordt van kindergelach, geroep, gebrul, gehuil, gejank, gegrien en gekrijs dan
is deze camping the place to be!
Voor de zoveelste keer had ik
weer een allergische reactie op een insectenbeet. Juist op het uiterste puntje
van mijn elleboog, had een paardenvlieg zich weer tegoed gedaan aan mijn
blijkbaar onweerstaanbaar gesuikerde bloed. Mijn gewricht zwol op als een
jeukende oververhitte onplooibare balk, zodat het leek dat ik bij het eender
welke uitleg een soort Hitlergroet bracht.
Het was ’s avonds nog
bloedheet in de caravan. De hitte en mijn opgeblazen rood ellebooggewricht
verhinderden me om in een diepe slaap te vallen. Maar ergens onderweg de nacht
had mijn kloparm dan toch het onderspit moeten delven en was ik onrustig
ingedommeld. Het was nog pikkedonker toen ik in het midden van de nacht wakker werd
door een doordringend gegil. Het was een baby in de tent die naast onze caravan
stond. Het was niet een gewoon huilen maar een gekrijs alsof het kind levend
gevild werd. Ik hoorde de moeder sussen
en na wat kindergesnik werd het eventjes terug stil. Een uurtje later herhaalde
het gegil zich en mocht papa bemoederen. Een half uurtje later een compilatie
van de twee vorige huil- en krijsbuien.
En zo modderde de ganse nacht aan. Doezelen, gekrijs, wakker, doezelen,
gehuil, wakker. Toen rond een uur of vier het licht in de dag kwam, hadden twee
duiven juist op de takken in de boom boven onze caravan besloten om hun
territorium af te bakenen of elkaar het hof te maken. Misschien vertelden ze
elkaar wel: ‘Hoor jij ook het gebrul van dat mensenkind?’ Wie zal het zeggen. Het
monotone roekoekke, roekoekke, roekoekke ging eindeloos door. Met moeite kon ik
mijn moordneigingen onderdrukken. Gelukkig voor die twee roekoerende duiven en
die verdomde huilkinderen was ik eigenlijk net iets te moe om mijn bed uit te
strompelen en, à la minute, iets of iemand te gaan vermoorden. Ik moet toch eventjes
ingedut zijn, want toen ik zo’n uurtje later wakker werd, dribbelden twee pyjamakleuters,
luid zingend van ‘papegaaitje leef je nog ijadeejaa, ja meneer ik ben er nog
iejadeja..’ tussen de tenten en de caravans door. Zij klonken op dit vroege uur
als een veel te vroege ingestelde klokradio. Zij dribbelden achter elkaar aan. Het
brillenjongetje voorop met een plastiek pijl en boog naar de hemel wijzend en
daarachter zijn babyzustertje die haar slaapkonijn aan één oor vasthield en de
rest van zijn al groezelig vuile buikje door het stoffige bruine strogras
sleepte. Toen ze mijn verkreukelde hoofd door het caravandeurtje zagen
verschijnen, stopte de mini fanfare. Broertje verklaarde me ongevraagd, dat
papa een filmpje gemaakt had en dat hij dit straks naar Tante Annie ging
versturen, want die miste hen zo erg. Ook de kleine meid stopte haar paradepas
en begon met een heel ernstig gezichtje een uitleg te doen. ‘Me mama seg ikke
moet doechje, maar ikke eerst spele en dan doechje’. Daarna stak ze haar duim
in haar mondje en trippelde achter grote broer aan.
Rond tien uur zagen we de
ouders van de krijsbaby doodvermoeid, met zulke grote wallen onder de ogen dat ze
er bijna over struikelden, uit hun tentje komen kruipen. Mama was een uiterst
lieve vrouw, die wel duizend keer ’s ochtend sorry kwam zeggen. Toen ik eventjes
informeerde of de baby misschien ernstig ziek was, antwoordde de mama dat zij
normaal nog borstvoeding gaf, maar dat de melktoevoer om één of andere reden tijdens
het kamperen plots gestopt was en dat baby nog niet van plan was om zich op een
andere manier te laten voeden. Zij vond dat het voor ons nog meeviel, driemaal
op rij ’s nachts wakker gegild worden,terwijl zijzelf al meer dan twee weken
niet meer kunnen doorslapen hadden. Toen ik informeerde hoe oud de baby dan wel
was, antwoordde zij, anderhalf jaar. Wablief, één jaar en een half en nog aan
de moederborst?? Hoe haal je het in godsnaam in je hoofd om met zo’n uit de
kluiten gewassen moedermelkbaby, in een oververhitte tent ergens op een bloedhete
Zuid Franse camping rond te kruipen en iedereen rondom je de nachtrust te
ontzeggen? Hoe noem je dat? Eventjes
ontsnappen uit de dagelijkse sleur? Leuk met vakantie? Elke nacht opnieuw dat
gehuil. Ook lekker voor de buren die juist naast je kamperen. Wij dus…Maar manlief
had door alle heisa heen geslapen en begreep totaal niet waarom ik zo krikkel
en moe was. Zalig zijn zij die slecht
horen, want die laten hun nachtrust niet verstoren.
Net toen ik in de namiddag in
de relaxzetel ging zitten in de hoop wat slaap in te halen begon een ander
kindergezeur in stereo. In het huisje naast onze caravan woonden een slome
slakmoeder en een voze raapvader, de ouders van de twee ochtendzangertjes.
‘Mama, gaan we zwemmen?Mama wanneer gaan we nu zwemmen? Maammaaaa gaan we nu
zwemmen?’ Mama keek heel traag op van haar tablet en antwoordde: ‘Vraag het
eens aan papa.’ ‘Papa wanneer gaan we nu zwemmen? Papa gaan we nu naar het
zwembad? Paaapppaaaa, misschien zwemmen in de rivier?’ Papa keek eindelijk op
van zijn smartphone: ‘Ik zal er eens
over nadenken, straks misschien..’ Maar papa!…En toen kwam er ‘Mama ik moet
poepe!’ en plots was er actie, maar gezwommen werd er die dag niet meer, alleen
verder gezeurd! Net toen ik dacht dat het eventjes stil zou zijn, liet een
klein jongetje zich huilend op de campingstraat neervallen. Hij stampte met
handen en voeten op de grond: ‘Ik wil niet naar de tent!’ en dan begint daar zo’n
wollegeitesokkenmoeder, een meer dan een
halfuur durende dialoog met Brammetje. ‘En waarom wil Brammetje niet naar de
tent?’ Gebrul: ‘Ik wil niet naar huis’. ‘We wachten allemaal daarboven op Brammetje,
hoor. Jij bent toch een grote jonge, niet Bram…?’ Brammetje krijste alleen nog
harder. Komt daar ineens een wat oudere man aan, die grijpt Brammetje bij zijn
lurven en roept: ‘Als je nu niet als de sodemieter recht staat en als de
bliksem naar mama en papa’s tent gaat, dan krijg je er verdorie van opa nog een
pandoering bovenop.’ Brammetje schrikt van opa’s gebiedende stem maar huppelt dan
plots gedwee toch richting tent. Eindelijk is het stil..eventjes toch..
Naast onze caravan loopt kleine
zeurzus veel te snel achter een bal aan, struikelt en zet het op een wenen, dan
is het eventjes heel verdacht stil en dan volgt, na de nodige zuurstof inname,
de huilsirene en volgen de waterlanders. Dikke tranen lopen over haar
gezichtje. Grrr Roekedekoe, roekoeke, roekoeke, doen de
duiven. Roekoeke, brul, krijs, gehuil, roekoeke, blèr, jank, jank.. Ik ken nu
ondertussen alle werkwoorden die huilen betekenen. Maar soms kan dat kleine grut je ook enorm
vertederen. Vooral als ze ’s avonds, moe van het spelen en het zwemmen, lichtroze, proper recht onder de
douche uit, met de pyjama aan een fopspeen in het mondje en hun knuffel
richting slaapplek gaan. Soms hoor je dan nog heel ergens in de verte een
tegensputterde huilbui, maar meestal is het na een uur of half negen zalig
stil…
Het gegil van het tietenkind,
dat niet meer aan de tepel kan, weerklinkt weer bij het ochtendgloren…Nog één
nachtje geduld en dan vertrekt deze ex-melkmachine met man en kinderen, net
zoals meer dan de helft van de kamperende Nederlandse invasie, met hun schoolplichtige
kinderen, richting huis ergens in hun overige twaalf provincies. Overal zie je
tenten opbreken, auto’s en caravans worden ingeladen en de modeste sleurhutten verlaten
één voor één het kampeerterrein. Hopelijk wordt het vanaf nu een pak rustiger slapen
op de camping. Het kinderparadijs wordt dan uiteindelijk toch nog het grote
mensenparadijs. Roekedekoe, roekoeke, roekoeke. Ik stuif op uit de zetel en
vorm met mijn rood jeukerige uitgezette arm een vuist naar de twee duiven
terwijl ik roep: ‘Morgen schiet ik jullie uit de boom!’. Als antwoord en dank
scheten de grijze geschelpte pigeons twee
glibberige grijs-witte duivenstronten op onze auto…
Sim, St.
Jean-le-Centenier 25/8/2017