Het was oudejaarsavond 2012.
We vierden met zijn tienen de laatste dag van het oude jaar. We hadden gegeten,
gedronken, gezongen, een spelletje gespeeld, gedronken en om middernacht geklonken op
2013, gedronken en gezoend. Heb ik al vermeld dat er gedronken werd? Manlief
had de grens van lichtjes vrolijk tipsy naar straalbezopen al eventjes
overschreden en zat al geruime tijd met een vol glas maar met een lege blik
voor zich uit te staren. Een uur voordien had ik hem, tevergeefs, al aangemaand
om te stoppen zich met rode wijn vol te gieten. Hij was toen al over zijn
‘theewater ’en het kalf was toen al behoorlijk verdronken. Ik zou het
ondertussen reeds moeten weten; je kan
geen rede meer van toeterzatte mannen verwachten. Op elke vraag waarop, in het
nauw gedreven mannen op dat moment, geen zinnig antwoord meer weten te bedenken,
komt steevast de volgende zin op de proppen: “Ik mag toch iets aan mijn leven
hebben hé!” Jong en oud bedient zich hiervan. Mijn oom heeft longkanker, mijn
vader is een kettingroker, maar ik rook nu en dan maar eens hoor…:”Ik mag toch iets
aan mijn leven hebben hé! Mijn hele
leven is een festijn, maar na een glas of vijf rode wijn is het leven dubbel zo
fijn..: “Ik mag toch iets aan mijn leven hebben!” Ze zijn al in de olie en het is
vanaf dan een kleine stap om hun herseninhoud tot mayonaise om te klutsen. Enfin
toen de vrienden rond 3 uur ’s nachts huiswaarts keerden, zat manlief, als een
levend straatstandbeeld aan de tafel te suffen. Twee vrienden, Frank en Jullietje
bleven, zoals jaarlijkse gewoonte, bij ons overnachten. Zij trokken zich terug in de logeerkamer op
de tweede etage. Ik griste het volle glas voor manlief zijn neus weg en
kieperde de inhoud in de keukengootsteen. Het was als water naar de zee
brengen. Het was overduidelijk dat, alhoewel hij geen ‘pap’ meer kon zeggen,
het woordje ‘wijn’ er nog vol venijn uitkwam. Er zou niet geslapen worden
alvorens de tournee langs alle flessen met rode wijnrestjes afgerond zou zijn.
Ik liet manlief dan maar alleen met zijn drankkegel en kroop in bed. In de
aanpalende kamer hoorde ik al het zachte gepruttel dat een snurkje voorafging.
Plots na enige tijd hoorde ik een snerpend gepiep. Was dit een gerinkel
van een mobieltje in de logeerkamer, een verlate telefonische
nieuwjaarswens? Na enkele minuten begon
het irriterende gepiep opnieuw, nu sneller en sneller op elkaar volgend. Ik
kwam uit bed en probeerde het gillende gepiep te lokaliseren. Boven aan de trap, aan het plafond boven de
overloop van de tweede verdieping, hadden wij een rookmelder geïnstalleerd. Het
‘kolereding’ snerpte juist op 1 januari om 3.30 uur midden in de benevelde
nacht een boodschap dat de batterij leeg was! Ik klopte met een stok tegen de
stoorzender die prompt zijn laatste piep inslikte. Yes! Ik lag nog niet tussen
de lakens toen het gekrijs opnieuw startte. Ik zette een keukentrapje onder de
boosdoener, klom erop, ging op mijn tenen staan en probeerde met een grote
schroevendraaier tot aan de rookmelder te geraken. Ik was bij het uitdelen van
de lengtes misdeeld en kwam duidelijk een volle tien centimeter te kort.
Ondertussen waren Frank en Jullietje slaapdronken op de overloop verschenen en
had manlief eindelijk iets van het lawaai waargenomen. Hij kroop de trap op, maande ons onder
theatrale gebaren en gesis terug naar de slaapkamers. Hij ‘de grote strijder, de
probleemoplosser, de verlosser van alle vrouwelijke onkunde, de handige Harry
van Edegem’ zou de zaak van het krijsende toestel eens snel oplossen en moest
daarbij geen pottenkijkers hebben. In benevelde toestand tastte hij naar het
keukenhulpje, mikte zijn voet op het trapje en zwijmelde met de
schroevendraaier de lucht in. Ongerust verdwenen wij van het toneel. Wij hadden
de deur van de slaapkamers nog niet gesloten of wij hoorden een geweldig
kabaal. Daar viel manlief, in gezelschap van het keukenladdertje en de
zwijgende rookmelder de trap af. Met een rotvaart stuiterde hij trede na trede
naar beneden, in zijn val een reeks fotokaders van de traphal meevegend. Op de
overloop van de eerste verdieping kwam hij, met zijn hoofd naar beneden, tegen
de deur tot stilstand. Hij lag er voor Pampus. Vol ongeloof kroop hij op handen
en voeten in het halletje rond. Overal was bloed. Ik beval hem om onmiddellijk stil te
blijven liggen en te kijken of er niets gebroken was. Alleen een grote glaspunt
zat in de hiel van zijn voet. Ik trok het glas eruit en nog voor ik de wond kon
ontsmetten, grijnsde manlief ons ‘debielig’ toe en zei: “piep gedaan”,
strompelde in gemarineerde toestand de trap terug op en kroop in bed. Ons
gastenduo, alhoewel hevig geschrokken, ging proberen ook nog wat slaap in te halen. Mijn hart
fladderde en de adrenaline pompte door mijn hoofd. Bijna had ik, in het beste
geval, de eerste dag van het nieuwe jaar op de spoed doorgebracht. Toen ik de
stukgevallen kaders en achtergebleven glasscherven opgeruimd had, hoorde ik op
de bovenverdieping al een snurkcanon. Toen ik naast manlief tussen de lakens gleed, nam hij mij vast en met
een dronkemans alcoholwalm vroeg hij: “ziede gij mij nog gère?” Op dat moment zou
ik vol overgave de echtscheidingspapieren tegen zijn smoelwerk getimmerd
hebben. In zijn droom beleefde hij zijn duikeling waarschijnlijk opnieuw, want
slapend riep hij: “Mannekes, mannekes, amaai, amaaai, mannekes, mannekes
toch!!” Het dronken gesnurk klonk als
een tractor die door de slaapkamer denderde. Na een uur kon ik het niet meer
aanhoren. Ik trok met mijn hoofdkussen
onder mijn arm één etage lager en ging vol zelfmedelijden op de sofa liggen
mokken.
’s Morgens verscheen manlief
met een verkreukeld aangezicht aan de ontbijttafel. De rode wijnkegel was
verdampt. Toen we hem bezorgd vroegen of hij nergens pijn had, keek hij ons
stomverbaasd aan en wees alleen naar het geronnen bloed op zijn voet. Ofwel gaf
hij hier een meesterlijk stukje amateurtoneel ten beste ofwel was dit wel
degelijk een symptoom van comazuipen of Alzheimer rosé. Hij wist van de
ganse’“nieuwjaarsduik’ niets meer. Blijkbaar heeft een dronken man dus toch een
speciale beschermengel. De rest van de verdere week werd alcoholloos doorgebracht. Er werd niet meer aan Bacchus geofferd. Mijn nuchtere wil was wet: "Ik mocht toch ook iets aan mijn leven hebben hé!"
Als onze regering ons nu wil
wijsmaken dat ‘een rookmelder je leven kan redden’, kan ik onverwijld het tegendeel
beweren! “Een rookmelder kan je leven verkorten en ik had per 1 januari 2013
zelfs weduwe kunnen zijn!"
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ik hoor heel graag van jullie wat jullie van mijn verhaaltjes vinden ?