zaterdag 29 oktober 2016

DE EEN ZIJN DOOD IS DE ANDER ZIJN BROOD

Jaarlijks worden er in België op 1 november met Allerheiligen de doden herdacht. Dit ging vroeger misschien nog veel meer dan heden ten dage gepaard met het zetten van grote potten chrysanten op de graven. Voor de ingang van de begraafplaatsen stonden overal in het land de chrysantenverkopers, iets meer ingetogen dan op de plaatselijke markten, hun waren aan te prijzen. Destijds waren er nog geen als buxusbollen grote chrysant- planten met een overvloed aan kleine witte, gele of roestbruine bloempjes. Alleen planten met 'tennisbalgrootte' witte bloemen werden er aangeboden. De prijs werd berekend naar het aantal bloemen er op de plant stonden. Naargelang de belangrijkheid van de overledene en de financiële draagkracht van de familie werden er vervolgens bloempotten van twee tot acht bloemen aangekocht. Ik had er als zevenjarige een broertje aan dood, maar jaarlijks moest ik een week voor deze herdenking met mijn grootouders mee naar het grote kerkhof van Antwerpen, het Schoonselhof.  Deze begraafplaats is niet zomaar een plekje gewijde grond rond de kerktoren maar een immens groot park waar de vele grafperken met grote lanen en hoge bomen van elkaar afgescheiden worden. Moemoe* en Vava* wilden steevast als eersten hun pot chrysanten op de zerk leggen zodat de ganse familie, die daarna op 1 november als in een  optocht voorbij schreed, onmiddellijk kon zien dat zij nooit een dodenherdenking oversloegen. Met de tram gingen we richting stadsrand.
Toen wij aan de ingang van het kerkhof kwamen werden de bloempotten gekocht. Omdat we elk maar twee potten in de armen konden dragen, moest er soms een helpertje van de plantenzaak  meelopen. Dit waren meestal kinderen die in de vakantie en op zaterdag en zondag een centje wilden bijverdienen. Zo ook heeft manlief dit jaren gedaan. Een schriel tienjarig jongetje dat er een beetje uitzag als Ciske de Rat. Hij moest destijds eens een dame begeleiden die zwaar op een stok leunde. Hij droeg de twee grote bloempotten en kwam amper met zijn hoofd boven de bloemtrossen uit. Twee uur aan één stuk dwaalde de dame tussen de grafperken zonder het bewuste graf te vinden. Manlief, toen nog mannetje lief, had zijn armen om de planten gekneld, die stilaan voelden als lood. Toen de dame eindelijk moe gestrompeld was, draaide zij zich om en in plaats van haar geldbeugel te openen, zei ze: “Dat hij deze twee mooie planten van haar cadeau kreeg.”  Hij moest ze dan maar op een graf van zijn eigen familie zetten. Manlief was toen nog een klein braaf kereltje en nog niet mondig genoeg om alsnog achter de beloofde centen te vragen. Volledig beteuterd zocht hij toen nog een half uur lang met twee slapende armen om de gigantische potten geslagen naar het graf van zijn eigen grootmoeder.  Enfin we dwalen af..
Mijn grootouders hadden op de plattegrond van de begraafplaats een circuit samengesteld waar de ontdekkers van de wandel- en fietsknooppunten jaloers op zouden zijn. Er werd aan geen familielid voorbijgegaan. Op verschillende stukken van het traject zag je een rij zwarte auto’s, achter een met kransen behangen begrafenisauto, staan. De zwartgeklede begrafenisstoet, meestal met de pastoor voorop, schuifelde achter de kist naar de laatste rustplaats van hun afgestorvene.  De bloempotten werden op de grond gezet en Vava nam dan ook steevast uit respect zijn hoed af. (Dit respect voor iemand anders is met de jaren volledig uit het beeld verdwenen. Nu zitten ze met petten op in de schoolbanken en debiel in restaurants te eten) De grootste en zwaarste bloempotten werden als eerste bij de grafzerken van de voor mij totaal onbekende ouders en schoonouders neergezet. Hier werd, onder het plengen van een traan, een babbeltje tegen de verweerde stenen foto’s van de overledene gehouden. De grafzerk werd volledig opgekuist en de grond rond het graf van alle onkruid ontdaan.  Dan werd de rondleiding voortgezet,naar alle mogelijke voor mij vreemde broers, zusters, nonkels en tantes. Die kregen allemaal een tweebloemige chrysant op hun buik. Bij Tante Jeanne, die nog snel de week voor 1 november de pijp was uitgegaan, stond er nog een eenvoudig kruisje op de verse hoop aarde. Mijn grootouders verzekerden haar: “Dat ze volgend jaar zeker terugkwamen om te kijken wat voor een soort grafzerk er op haar lapje grond geplaatst zou zijn.” Ik wipte van verveling van het ene been op het andere en keek bedenkelijk naar deze eenrichtingsconversatie. Bij het graf van Nonkel John hadden zij het wat moeilijker. “Hallo broer” zei mijn Vava dan “Je zou steil achterover slaan als je moest weten wat jouw Roza, nu allemaal uitspookt. Al haar vrije tijd spendeert zij aan haar nieuw lief. Ze heeft ook niet lang gewacht om opnieuw te beginnen hé!”. Ik keek gebiologeerd naar de grafzerk, maar nonkel John gaf geen teken van leven, hij lag al plat en draaide zich niet om in zijn graf. De roddel was misschien niet diep genoeg in de aarde doorgedrongen.  

Om de wandeling over de dodenakker ook voor mij wat aantrekkelijker te maken, werd ik nadien door mijn grootouders op chocolademelk en een taartje getrakteerd. Eén week na 1 november moest er zonder twijfel terug naar de begraafplaats gegaan worden om te controleren hoeveel bloemstukken er achtergelaten waren. Vooral een giswerk, wie en voor hoeveel bloemen chrysanten de appreciatie voor de dode was geweest. Ik was als de dood, dat ik weer op mijn vrije schoolnamiddag deze ‘dodentocht’ moest meedoen. Er hielp geen lieve moeder aan, mijn grootouders waren mijn babysit en hoe hard kleinkind ook zeurde, ik moest mee. De meeste bloemen waren al helemaal verregend en enkele toonden al lichte tekenen van verrotting. Sommige planten waren al morsdood, zo dood als een pier. Op de controletocht werd al snel duidelijk, dat er op de oudste rustplaatsen, jaar na jaar minder chrysantenbollen te zien waren. Veel van de familieleden hadden het aardse leven al ingeruild voor een meer begraven of gecremeerde fase. Die lagen nu zelf onder hun grafzerk of uitgestrooid op eventueel familiebezoek te wachten. Soms dwaalden mijn grootouders ook af naar het perk met de eeuwigdurende grafplaatsen. Hier stonden gigantisch grote grafzerken, net huisjes met een deur, waar volledige stambomen onder begraven lagen. Zerken waren versierd met grote beelden van Jezus, Maria en allerhande engelen, die heel devoot met stenen ogen de hemel in staarden. Bij Nonkel John hielden zij terug halt. Er stonden niet alleen verschillende  chrysantenpotten maar ook een plaasteren vaas met kleurige geglazuurde bloemen, met de tekst ‘Van je lieve echtgenote’.  Vava knikte instemmend:  “Kijk John, Roza is je niet vergeten, jongen. Toch lief dat ze daar toch nog tijd voor gemaakt heeft, nu ze het zo druk heeft met die andere. Och John, die affaire zal ook wel doodbloeden!” Als ik moe werd en uit verveling teveel begon tegen te sputteren, liep Moemoe nog eventjes met mij naar een speciaal kinderperkje. Hier waren kleine steentjes versierd met Teddyberen en miniatuur engeltjes. Moemoe zei niets, schudde alleen treurig en meelevend haar hoofd. Waarschijnlijk wou ze mij er op die wijze op attenderen dat ik in tegenstelling met die arme kindjes nog levend rondliep. Daarna zweeg ik dus maar als een graf. Als afsluitstuk begaven wij ons naar het café recht over het kerkhof. In dit etablissement kwamen soms ook families bij elkaar nadat ze juist een dierbare begraven hadden. Zij schoven aan, aan de koffietafel waar de broodjes met ham of kaas al op schotels lagen te wachten en spoelden de koffiekoeken door met sloten koffie. Onder het vertellen van sterke verhalen over de gestorvene liep de zaak van het afscheid nemen soms wat uit de hand. Sommigen van de familie, vrienden en kennissen vonden dan de weg naar de toog van het café waar ze zich dan gewoon op hun eigen gezondheid lieten vollopen. Na elke necropolisuitstap dronken Moemoe en Vava in deze taverne, ook een paar Trappistbiertjes, liefst met een bodempje grenadine. De tramrit huiswaarts was dan ook altijd een behoorlijk stuk vrolijker, want het verdriet was minder pijnlijk als het weggedronken was.
* Moemoe = oma
* Vava =opa

zondag 23 oktober 2016

PEUMPERZWEUDEN



Vraagje: In wat voor ‘pampermaatschappij’ leven wij nu toch? Ik las in de krant dat men in Zweden de teruggekeerde jihadisten, gratis woonst, gratis rijbewijs en belastingvoordeel willen schenken! Zijn ze daar nu helemaal van de Zweedse pot gerukt? Ik zou nog verder gaan en ze allemaal een job geven. Vermits de doorsnee jihad- collaborateur met zijn herseninhoud zelfs geen Ikea kast in elkaar gezet krijgt, stel ik voor dat ze allemaal een militaire opleiding bij de Zweedse staat aangeboden krijgen. Bij het leger krijgen ze dan een versnelde opleiding bij de Svenska ontmijningsdienst en dan kunnen de Zweuden ze onmiddellijk terug op missie sturen. Zij weten als geen ander waar hun IS- vriendjes hun booby traps, bergbommen en springstoffen verborgen hebben en hebben voor de volgende vijftig jaar gegarandeerd werk.  Als er dan al eens eentje op een mijntje trapt is er nog geen kalf verdronken. Staan de doorsnee rökt -kaviarpastasmeerders en köttbullarvreters nog achter zulke stupide krantenuitspraken?  Vindt men in de andere Europese lidstaten niet, dat het lijkt alsof de hersens van de Zweedse politici aangetast werden door de, meestal jarenlange, thuisgestookte alcohol ? Raar dat er van geen enkele normaaldenkend Europees land commentaar kwam. Waren de Europarlementariërs allemaal teveel bezig met hun postjesstoelendans en het Canadees handelsverdrag? Zaten ze met zijn allen op de televisie naar debatten tussen de Amerikaanse presidentskandidaten te kijken en zich te verkneukelen hoe Donald modder trumpetterde over Hilary of waren ze te opgefokt door Poetin’s  spelletjes Stratego en zeeslag? Was de Russische vloot misschien via het Kanaal en de Middellandse Zee onderweg om voor ons de zuidelijke Europese grenzen eens degelijk af te bakenen?  Europa blijkt er tot op vandaag niet veel van te bakken. Tot op heden kunnen we duidelijk niet voorkomen dat dagelijks opnieuw overladen opblaasbare bootjes en luchtmatrassen vol zwarte gelukszoekers van de Libische oever weggeduwd worden en onze richting uit dobberen. Heel veel vroeger verzamelden wij, voor de arme negertjes, tonnen zilverpapier van de ingepakte repen chocolade. Wat ze daar, in dat donkere Afrika allemaal met die vrachten zilverpapier deden, bleef voor mij als kind en tot op dit moment voor mij een gigantisch groot raadsel. Toen ginds de zilverpapierberg geen echte oplossing bood, gingen de hulporganisaties allerlei evenementen bedenken om geld in te zamelen.  Het meeste bij elkaar gebedelde geld diende vervolgens om de riante lonen en het grote wagenpark van de zaakvoerende hulpverleners te betalen. Met de overgebleven kruimels besloten de humanitaire instellingen om in de Afrikaanse hongerdorpen waterputten te graven en er pompen bij te installeren.  Al na drie maanden zag je de zwarte vrouwen terug met bidons op het hoofd en emmers aan de hand, op blote voeten, twee kilometer afleggen om drinkbaar water te gaan halen. De dorpswaterput lag er verlaten bij en de mooie koperen pomp hing bij de dorpsoudste in zijn hut te blinken. Het was opnieuw een waterdruppel op de hete kokende Afrikaanse plaat. Daarna betaalden wij met zijn allen, via onze belastingen een deel aan ontwikkelingshulp. Geld dat nooit bij de noodlijdende bevolking terecht kwam, maar waarmee de plaatselijke corrupte presidenten en koningen hun kastelen nog wat rijkelijker lieten versieren. Nog een vraagje: Nu de wereld voor deze Afrikanen, via satelliet en internet zo klein geworden is, schrikken wij er dan van dat die zwarten nu de omgekeerde weg, richting noordwaarts, vanwaar het geld ooit kwam naar oorsprong, onze geldbeugel, al stappend, varend of zwemmend afleggen. Zouden wij in hun plaats niet hetzelfde ondernemen om eindelijk een stukje van de op de televisie getoonde welstand op te eisen? Van honger- naar bijstandsneger. In Antwerpen werd vorige week de eerste sigaretten- en prullariaventer in dienst van de ‘zwartemannekesleurdersmaffia’ op de Groenplaats gesignaleerd, zijn zakken vol asielweigeringen en papiertjes met: U moet ons land verlaten. Voor we het weten, zullen we niet meer ongestoord op een Antwerps terrasje een koffie kunnen drinken, zonder dat we voordurend houten maskers, speren, handtassen en namaak merkkledij onder onze neus geduwd krijgen.
Vraag drie: kijkt U al eens naar ‘De Buurtpolitie’ met zijn fantastisch nagespeelde maar soms lachwekkende en onnozele echte politiezaken?  In de krant stond te lezen dat echter de echte politiemensen en rechercheurs, en zeker diegenen die rond het Brusselse patrouilleren, regelmatig tegen een burn out zitten. Zouden jullie niet gefrustreerd raken als je het crapuul, met het middenvingertje omhoog, vrij voorbij het commissariaat ziet lopen nog voor je het proces verbaal uitgetypt hebt? Al wat deze agenten doen, is gewoon dweilen met de kraan open. Om hun werk wat op te leuken, sluiten ze nu intern weddenschappen af: De pot is voor diegene die kan raden, hoe lang in uren, minuten en seconden het duurt voordat een onderzoeksrechter het juist aangehouden boefje terug laat lopen. Wat voor watjes zijn die rechters! Het voorgeleide schorremorrie was al een veertigtal keer voor diefstal opgepakt en had met een engelengezichtje, met de hand op het hart, voor de veertigste keer aan de onderzoeksrechter beweerd dat hij het nooit meer zou doen en werd opnieuw zonder straf  door die zachte ei-rechter terug de grote boze dievenwereld ingestuurd. Krijgen wij als burger niet stilaan het gevoel, dat deze rechterlijke schijtlijsterreacties de straffeloosheid in België in de hand werken?
Je moet maar als slachtoffer, met een gebroken heup in het ziekenhuis liggen nadat dit handtassentrekkertje je onderuit gesleurd had en horen dat die wereldvreemde halfzachte rechters het gespuis, soms zelfs niet eens onder voorwaarden, terug vrijlaten. Met hun vermanende pasop- vingertje hebben ze het boefje toegesproken en wachten nu geduldig af tot het schoelje zijn 100ste diefstal pleegt, zodat ze hem een ‘volhoudingsmedaille’ kunnen uitreiken!
Nog een vraagje: Begrijpen jullie dat sommige advocaten nog de slaap der rechtvaardigen slapen?  Hebben zij misschien een duister complot met een aantal knoeiboelmagistraten, die keer op keer door procedurefouten het tuig ongemoeid moeten laten lopen?
Wat mankeert er aan ons rechtssysteem? Nu moet men mij toch eens eventjes vertellen, waarom, een jihadmoeder, die al in de gevangenis zat, midden in terreurniveau 4, terug vrij gelaten werd in afwachting van de uitvoering van een nieuw proces in beroep! Waarom worden terugkerende Syriëstrijders met een enkelbandje en de hoop dat ze uiteindelijk ooit eens gaan deradicaliseren, terug in onze maatschappij geretourneerd?

En die pedofiel, die door verschillende mensen ontmaskerd werd, waarom liet men die na ondervraging terug lopen? Waarom kunnen drugdealerkopstukken lachend het gerechtsgebouw verlaten, omdat er ergens op een papiertje een verkeerde vertaling staat?  Vragen, vragen, zoveel vragen. Gaat daar ooit een oplossing voor gevonden worden? Ik betwijfel het…meer nog ik weet wel zeker van niet! Dus laat ons al eens beginnen met aan die Zweedse idiotiska retande politiker en linkse grav laxlikkepotte te laten weten dat wij, de rest van Europa,  helemaal niet achter hun naïeve wollegeitesokken- krantenidee staan en dat ze dringend moeten stoppen met hun peumpergedeu! 

zaterdag 22 oktober 2016

HET IS DE WIND MIJN KIND!

Al enkele dagen raast de Tramontan- wind, vanuit de Pyreneeën over de camping.  Hij duwt tegen de caravans, probeert de voortenten op te hijsen en laat luifels, bomen en struiken flapperen.
Hij dendert tafels en stoelen omver en jaagt alles op zijn pad in een draaikolk omhoog de strakke blauwe hemel in.  
Als je over het strand wandelt, lichaam scherp vooruit, petten goed vasthoudend en zonnebril op tegen het opvliegende zand,  worden je benen met duizend prikken, “gemistraliseerd”.  Parasols slaan over en tollen over de plage. De zee wordt omgewoeld en koelt onmiddellijk af.
Alleen de "die hards"  hebben het strand in een mini camping veranderd.  Overal staan nu halve iglotentjes , de gesloten kant richting wind. De zonnekloppers houden met hun gewicht, de tentjes tegen de grond. Rukwindsgewijs, krijgen hun koppen en lichamen half zon, half schaduw. Maar elke straal van de reeds minder warme september zon moet zonder pardon nog opgenomen worden.
Wind of geen wind, manlief wil langs het Canal du Midi gaan fietsen ! "Je zal wel zien, eens je op het jaagpad bent, komt de wind niet meer van voor, maar langs de zijkant..."
Tararaboemtajee...Terwijl mijn Eddy Merckx, zonder problemen voort peddelt, krijg ik met moeite mijn pedalen rond geduwd. "Alez vooruit, trappen, dat is goed voor je conditie en het calorie verbranden op de buik".
Het enige wat verbrandt is mijn neus. Mijn billen kondigen een milde vorm van zadelpijn aan en mijn kuiten staan even strak als de wind. Telkens manlief een halve kilometer voorsprong heeft, moet hij wachten op zijn “copain”, die de "Vent Mentoux"*  lijkt op  te fietsen. 
Niet opgeven, niet onderdoen. We zijn er geraakt in een onmogelijk verlaten dorpje langs het kanaal de Sète, met mijn tong tussen de pedalen. Er staat één kerk, vijftig huizen en een gigantische dienst van Toerisme, inclusief een gratis museum.  Twee geïnteresseerde toeristen, wij dus, maakten de dag van de van verveling bijna ingedommelde ambtenaar, weeral goed. 
Op de terugweg was ik niet meer bij te houden. De wind duwde mij voort. de Tramontan bracht me op een Tom Boone -niveau. Ik had zelfs nog adem over om luidkeels te zingen "Hé kleine meid op je kinderfiets...., als een witte stip in het groe- oen " I love to ride my bycicle, I love to ride my bike..maar mijn aria’s gingen in de windstoten verloren. 
Terug op de camping bekeek ik mezelf in de spiegel....knalrode kop van  inspanning, een razende blik en een verwaaid, naar alle kanten stekend, uitgefoned Tina Turner kapsel, “coupe Mistral”.
Bij manlief was de wind naar binnengeslagen en kwam er s avonds hortend en stotend uit.. 
‘t Was de wind mijn kind.. 

*Vent (Frans voor wind) Mentoux” met verwijzing naar de Mont Ventoux
September 2013



zondag 16 oktober 2016

DROMENVANGER GEZOCHT

Ik scharrel door een donkere buis. Het stinkt hier enorm. Ik kruip hier niet alleen door. Achter mij grijpt een man regelmatig mijn voeten en enkels vast, duwt zijn neus tegen mijn kont. Voor mij kruipt een vrouw met een achterste als een immens grote pompoen. Zij ontneemt mij alle zicht op het einde van de enge tunnel. Het is hier verschrikkelijk warm. Het zweet druipt van mijn gezicht en pikt in mijn ogen. De ruimte is zo eng, dat ik het vocht niet uit mijn wimpers kan wrijven. Het is hier zo smal dat ik mijn armen amper tot aan mijn hoofd kan brengen. Mijn ellebogen schuren tegen de glibberige wand.  De angst omklemt mijn hart en mijn hoofd bonst alsof ik alle seconden een infarct ga maken. Heet, zo ontzettend heet. In de verte hoor ik Herbert Flack naar me roepen dat ik me moet haasten. Als ik hem terugroep dat de lamp op mijn hoofd uitgegaan is, dat ik niet meer zie waar ik kruip en dat mijn hoofd tegen de bovenkant bonkt als ik over die kolossale kont wil loeren, brult hij, dat ik mijn traumatische claustrofobie nu maar eens moet overwinnen! Hij loeit dat ik met mijn handen de wanden moet aftasten en verdomme zo snel als mogelijk in het kantoor moet komen. De vrouw voor mij stopt met kruipen, zij blijft in de benauwde ruimte vastzitten. Iemand moet haar met touwen uit de spleet trekken. De hele menselijke kruiptrein stokt. Warm, de loeiwarme temperatuur stijgt. Er is nauwelijks zuurstof meer. Het is hier om te stikken. Dorst!  Als mijn voorgangster als een gigantische ontstopper uit de rioolbuis plopt, strompel ik op handen en voeten in een immens grote hal van een grot. Flack duwt mij een draagbare pc in de handen. Mijn vingers zijn verkleumd en hangen vol smurrie, mijn knieën liggen open en in mijn hoofd suizen mijn oren een tamtamliedje. In de grote ruimte staan duizend aangezichtsloze blote mensen alleen gigantisch grote ogen staren me angstaanjagend aan en ze wijzen met hun handen naar de computer.  Verhalen, ze willen verhalen. Ik typ azerty- woorden op een querty- klavier. Geen zinvol woord komt er op het computerscherm. Het wordt griezelig stil. Angst, ik moet hier weg. De meute komt dichter en dichter en wil mij vastgrijpen. Ze verandert in de hoofddoekjesbrigade die mij, met mijn inkopen,  naar hun kassa in de winkel willen sleuren. Ik hoor ze schateren omdat ik geen religieus-loze kassierster meer vind.  Plots hoor ik een harde knal en de winkel begint in te storten. De bommen zaaien dood en verderf. Een hoop stenen en een zware balk denderen juist naast mij op een groepje winkelende mensen. Ik kan amper de afbrokkelende stenen voor mijn aangezicht wegstoten. Warm, heet, nachtmerrieachtige toestanden en ik kan nauwelijks ademen.  Ik strompel uit het stenen graf.  Overal liggen huilende, vuile en bebloede kinderen. In hun verdrietige ogen wriemelen duizend vliegen. In de verte zie ik mijn zoon staan. Niet de bijna 40 jarige bonk, die hij nu is, maar de kleuter van een jaar of 4, die hij toen was. Hij huilt hartverscheurend. Ik ren naar hem toe en sleur hem mee het winkelcentrum uit recht naar de grote marmeren trappen. Hij roept dat hij moe is en dat hij in de buggy wil zitten. Nergens vind ik een niet beschadigde kinderwagen. Als ik mij omdraai, verandert zijn gezicht in het aangezicht van mijn kleinzoontje. Ik neem hem op mijn arm en ren met hem een lange gang in. Kilometers witte wanden en overal zitten deuren. Ik open ze één voor één, aan de andere kant zie ik alleen maar rotsen en stenen maar nergens een uitgang. Enkel achter één deur vind ik een lift. Paniek bonkt in mijn keel. Tweestrijd, dilemma, red ik ons beiden? Maar ik durf de lift niet in te gaan. Liften zijn eng, traag en blijven overal hangen.  Helemaal in de verte hoor ik mijn tante roepen dat ik mij moet haasten want dat anders de boot zonder mij naar Bordeaux wegvaart. Op het allerlaatste moment kan ik nog aan boord springen. Radeloos zoek ik naar mijn kleinkind. Het schip, dat groter en groter wordt en cruiseschipafmetingen aanneemt vaart met een rotvaart van de kant weg. De boot bonkt tegen de golven in. Mijn maag ramt tegen mijn slokdarm aan. Dorst, ik moet drinken. Heet, warm, de misselijkheid golft over mij heen. Laurette Onckelinck sust mij, zij toetert wat scheldwoorden over mij heen. Het totale horrorverhaal kan niet meer erger worden. Zij troont mij mee naar een kajuit helemaal onderin het megaschip. In mijn kajuit zijn er geen ramen en staat er alleen een bed, er is geen badkamer of wc voorzien. Ik moet dringend plassen. Op zeeziektebenen ga ik op zoek naar een toilet. Het is er aardedonker. Hyperventilerend tast ik alle meubels en muren af op zoek naar de deur. Ik duw ze open, ga twee trapjes af en zet me op het toilet. Net als ik wil plassen hoor ik achter mij geroep. Het geluid komt van heel ver.
Plots steekt er iemand een licht aan en word ik wakker. Ik zit in mijn blote reet in een campingzeteltje onder de luifel van de caravan. Mijn hart gaat nog steeds van boemtataboem en mijn blaas staat op springen.
Manlief kan er niet meer om lachen. Dat is nu reeds de tweede keer deze week dat ik, na een nachtmerrie, slaapwandelend,  in het midden van de nacht mompelend de caravan uit strompel. Hij foetert dat ik moet stoppen met juist voor het slapengaan die enge thrillerverhalen te lezen!  De nacht heeft nauwelijks voor afkoeling gezorgd. Alle kampeerders liggen gelukkig nog lekker te slapen. Ik blijf nog even zitten, kijk naar de sterrenhemel en luister naar het fluiten van een nachtuil. Mijn hartritme wordt stilaan terug normaal. Ik waggel terug de caravan in en laat me op het toilet neerzakken. Ik drink een glas gekoeld water en laat me terug in het caravan-bed zakken. Manlief duwt zijn arm knuffelend over mij heen. Gered door mijn alerte bedgenoot anders had ik wel degelijk een plas door de campingstoel op het grondzeil gemaakt.
Iemand die mijn droom kan ontleden, schrijf mij gerust!


vrijdag 14 oktober 2016

CARAVAN MET EEN ECHO, MET EEN ECHO, MET EEN ECHO

Wij hebben geen ‘room with a view’, maar een caravan met een echo. De liefde van mijn leven is (stilaan) hardhorend aan het worden. Langs het ene oor trilt het trommelvlies niet meer op bepaalde klanken en in het andere oor zit er een gaatje in het trommelvlies, een regelrechte toegang naar de hersenen. Doordat ik niet goed articuleer of omdat de wind en de zee teveel lawaai maken, worden alle vragen dus twee tot drie keer herhaald. Van de oeverloze discussies over wat ik wel of niet gezegd heb, word ik zo moe!  Nu heeft manlief ondertussen hoorapparaatjes maar die liggen thuis, in België, veilig in één of andere schuif. Bewust vergeten! Zijn handicap hoeft niet noodzakelijk volledig negatief voor hem te zijn. Zo duwt hij ‘s avonds zijn goede oor in het kussen, de oor met het gaatje recht naar omhoog en creëert op deze manier een volledige rumoerloze camping. Binnen de vijf minuten hoor je hoe de slaap hem al overvalt. Dit terwijl ik nog uren slapeloos lig te woelen, omdat er ergens in de caravan een mug op hoge toon rond zoemt of omdat er ergens op de camping een kraan druppelt. Zo zie je die oorkleppen onmiddellijk toeslaan als ik weer eens begin te zeuren over al de kastjes en schuiven die dagelijks blijven openstaan als manlief iets gezocht of genomen heeft. Doordat ook thuis de radio en tv steeds te hard staan, heb ik op het laatste moment de koptelefoon mee gegrist. Dit zal me in de caravan niet gebeuren! En terwijl de voetbalploegen onder luid gejoel en gezang op het veld komen, wordt met één plug in het gaatje, de caravan in volledige stilte gehuld. De 22 spelers staan als doofstommen hun vaderlandslied te mimen, om vervolgens zonder commentaar van een sportjournalist van links naar rechts te lopen. Maar ik heb geen rekening gehouden met manlief zijn enthousiasme. Regelmatig word ik opgeschrikt, als manlief hardop orders naar de ‘buskesstampers’ roept. Deze lijden waarschijnlijk aan dezelfde handicap, want zij reageren helemaal niet op de geroepen commando's. Helemaal straf wordt het als plots door de volledige stille caravan “GOAL! GOAL!” geroepen wordt, zodat ik in mijn hoekje met mijn e-reader bijna een hartverzakking krijg. Ook babbel ik over dingen waarvan mijn schat maar enkele woorden opgevangen heeft. Met die woorden maakt hij dan zelf een nieuw verhaal. Dit verhaal hoor ik hem dan vervolgens doorvertellen aan vrienden en kennissen, met de vermelding dat het van mij komt. Ik sta er dan als een volledige idioot bij, want ik heb dit verhaal nog nooit gehoord, laat staan, dat ik dit ooit zou verteld hebben. Maar ik moet eerlijk zijn, die handicap is ook voor mij soms ook een positief gegeven. Zo wacht ik geduldig af tot het mannetje wat te lezen heeft. Eén ding tegelijk en dus wordt de bloedstroom van de hersens naar de oren onmiddellijk afgesloten. Ik begin dan mijn verhaal met wie ik nog allemaal wil uitnodigen en wat ik nog allemaal plezants wil doorvoeren. Midden in mijn betoog vraag ik dan voor alle zekerheid: "Dat vind je toch goed hé?" Met één oog op de leesstof en het andere naar mij, antwoordt hij dan: “mmmm ja,” om vervolgens zo snel mogelijk terug in zijn verhaal te duiken. Dan som ik alle nieuwe aankopen en de bijbehorende prijskaartjes op… Zo kan ik nadien, met de hand op het hart, volmondig zeggen: "Maar dat heb ik toch allemaal verteld!" Het strafste is nog steeds als ik zeg: "Zet die tv wat stiller alstublieft! "ZET DIE TV wat stiller alstublieft!" “ZET VERDOMME DIE TV WAT STILLER!” er plots een reactie komt.  "Ge moet niet zo roepen. Ik ben niet doof hoor.” Er is maar één zinnetje dat zonder problemen zijn trommelvlies al na één keer doet trillen en nooit herhaald dient te worden: "Wil je een glaasje wijn?" Je kan dus een debat voeren over 'wat is horen, niet horen of luisteren'.
Dus onze caravanbuurtjes zullen stilaan geloven dat er een echo huist in onze caravan, dat er een echo huist in onze caravan, dat er een echo…




vrijdag 7 oktober 2016

ZAKKENVULLER

Heel lang geleden, kreeg ik als 25 jarige een uitnodiging om een gratis baarmoederhalskanker onderzoek te laten doen. Gratis is gratis, en dus werd de dure gynaecoloog voor een jaartje uitgesteld. Ik maakte een afspraak in de Middelares kliniek van Deurne, meldde me een kwartiertje vroeger aan en werd prompt als eerste in een kaal wachtzaaltje gedropt met als enige troost een paar roddelblaadjes van 2 jaar geleden. De BV’s die toen kwamen verklaren dat ze de man of vrouw van hun leven gevonden hadden, waren ondertussen al luid vuilnis-spuwend en met veel publiciteit uit elkaar gegaan. Ik keek op mijn uurwerk en zag dat de vooropgestelde afspraak al met een kwartier overschreden was. Iets in het universum liet de uurwerken en klokken van patiënten en dokters niet synchroon lopen ! Ondertussen waren er al een aantal nieuwe dames uurwerk starend en mopperend bijgekomen.
Na een half uur wachten, kwam er een verpleegster mij halen en nam me mee naar het kleedkamertje, “Mevrouw Cornelis, Alleen de onderkant vrijmaken, ik kom U zo dadelijk halen”. Het deurtje ging aan de andere kant open en zij troonde mij mee in het dokterskabinet.  Ze scheurde een rol papier af op de behandelingstafel en even leek het, dat zij mij zou gaan inpakken als geschenkje. “Leg U maar hierop, de benen in de beugels, de dokter komt zo dadelijk”. Terwijl ik al geruime tijd,  een beetje verveeld met al mijn openingen bloot en bungelende benen in die stangen lag, kwam het me voor dat de uitdrukking “zo dadelijk” in geneesheren-taal klaarblijkelijk een totaal andere betekenis had. Juist toen ik de verpleegster wilde vragen, of het nog voor vandaag zou zijn, ging eindelijk de deur open en een gehaaste Alain Delon “look alike” kwam met een nog open flapperende doktersjas zijn praktijk binnen gespurt. Zonder mij aan te kijken wapperde hij me voorbij richting zijn bureau.  Toen gebeurde het onvoorstelbare…ik bleef met mijn grote teen in zijn jaszak haperen !  Een voor hem onzichtbare kracht remde zijn tocht af en trok hem terug in achteruit. De dokter keerde zich om, met een “héla héla wat gebeurt er ?” pulkte hij mijn grote teen uit zijn jaszak en ging met een zucht achter zijn bureel zitten.  Het “schaamrood” verspreidde zich over gans mijn lichaam. Hij nam gejaagd een plastiek mapje en haalde hier een dossier uit.“Mevrouw Cornelis” ?  Hij keek recht in mijn kruis alsof zich daar de bevestiging van mijn naam bevond.
Mijn onderste lippen lagen geopend in een grote O, terwijl mijn bovenste lippen in mijn tomaatrode kop gewoon dienst weigerden.  
Met toe geknoopte doktersjas zette hij zich tussen mijn geopende knieën, duwde een soort metalen eendenbek bij me naar binnen en plukte een stukje uit mijn binnenkant. Dit alles zonder mij één blik te gunnen.
Zie zo Mevrouw Cornelis, toch niet teveel pijn gedaan hoop ik” U mag zich terug aankleden” Terwijl ik in mijn blote reet terug richting kleedkamertje ging, voegde hij er nog aan toe “U mag het resultaat met de post verwachten en bij slecht nieuws, wordt Uw huisdokter op de hoogte gesteld…en in het vervolg, niet meer in mijn zakken zitten hé !
Ik durfde mij niet meer omdraaien, stotterende “dag dokter” en trok mij, met een kop zo rood als een rode biet terug in het kleedhokje. Terwijl ik mijn broeken terug opstroopte, was dit kamertje plots veel te klein en veel te heet. Mijn lichaam voelde als een uitslaande brand ! Ik geneerde mij dood ! Ik had zojuist de eerste man in mijn leven tegengekomen, die mij volledig monddood gemaakt had !
Met een kop, zo rood als een kreeft, kwam ik uit het kleedhokje en terug voorbij de wachtkamer. Vier paar wachtende vrouwenogen staarden mij aan…Een van hen, een wat oudere vrouw, wees heel opvallend naar haar uurwerk en zei: "Awel kindje, heb jij soms daarbinnen een speciale beurt gehad, dat willen wij ook wel allemaal hé dames?? Ik grijnsde naar ze, haalde mijn schouders op en schreed met het schaamrood op mijn wangen aan hen voorbij. Het gemompel en het geroddel volgde mij de ganse ziekenhuisgang door..
Laat ze maar raden wat er daarbinnen gebeurd is ! Eén voor één zullen zij zich later afvragen, “wat had zij, wat wij niet hebben”?
Ha ha, Alain Delon,  jullie zouden wel willen !