maandag 8 december 2014

HOOG OP DE GROENE WAGEN..




 
 

Hoog op de gele wagen, rijden we door berg en dal, lustige kleppers draven, blij klinkt het hoorngeschal. (carnaval! , riepen wij schoolkinderen dan) Water en wouden en weiden, stromen zo machtig en vrij, ik kan van je schoon haast niet scheiden, maar ’t gaat voorbij en voorbij…

Dit staplied  leerden wij vroeger in het lager onderwijs en schalde op elke schooluitstap door de autobus. Het lied weerklonk nu opnieuw door de immense natuur van Ecuador. Wij zaten niet in, maar boven op het dak van een trein.  Eventjes waren de muzieknoten in onze bange kelen blijven steken, maar eind goed al goed…

Wat vooraf ging:

Wij keken beteuterd toen onze gids ons vertelde, dat het hoogtepunt van onze Ecuador reis afgelast was. De duivelstrein, de ‘Del Nez de Diablo’ de trein naar de duivelsneus, die vanuit Riobamba via haarspeldbochten steil naar de kust afdaalde zou voor geruime tijd stilliggen. Iedereen had boven op die trein kunnen zitten en had kunnen meehelpen om de wagon op de steile helling in de bochten rond te duwen. Door de aanhoudende regen was er een stuk van het spoor echter weggespoeld en het traject veel te gevaarlijk geworden. Spijtig, helaas, pindakaas, niets aan te doen, het spektakel was ons niet gegund. Onze gids zou een alternatief samenstellen en beloofde ons dat we er zeker geen spijt van zouden krijgen.




Vanuit Ibarra werden wij met een ‘chiva’ (een vroeger slavenvoertuig, maar nu omgetoverd naar folkloristische bus) naar de El Chota vallei gereden. Hier woonde de zwarte gemeenschap van Ecuador, de afstammelingen van de vroegere slaven. Achter in de bus zat een orkestje dat ons de hele trip op vrolijke muziek zou trakteren. Als pleister op de ‘duivelstreinwonde’ mochten wij boven op de bus plaatsnemen. Hotsend en botsend en ‘lalala’ mee zingend, wuifden wij naar de kleurrijke, glunderende terug wuivende Ecuadorianen.

Toen we in het dorpje in de Chota vallei aankwamen, werden wij door de ganse gekleurde gemeenschap met applaus ontvangen. De kinderen dromden rond ons heen, wreven benieuwd over onze blanke handen en klommen in en op de ‘chiva-bus’. Het was duidelijk dat ze nog geen massatoerisme gewoon waren en dat dit bezoek voor hen een fantastische afwisseling was in hun schoolloze bestaan.
 





Onder begeleiding van gitaarmuziek werden wij mee naar het dorpsplein gevoerd. Hier werden wij verondersteld mee te dansen met de inheemse populatie. Manlief bleek, om de een of andere onduidelijke reden, een geliefde danspartner. Hij werd, door verschillende jonge zwarte schonen tegelijk, uit de groep geplukt. Hij moest met een glas op zijn hoofd met de plaatselijke miss Chota dansen. Die had een fles boven op haar kroeshaar geplaatst. Of dit nu werkelijk de traditionele ‘fles op het hoofd El Chota dans’ was of een danspasje dat ‘à la minute’ uitgevonden werd om de toeristenbende er ridicuul te laten uitzien, blijft tot op heden een mysterie. De zwarte Ecuadorianen klapten in hun handen en stampten in het zand. De zwarte kindjes joelden, schaterden en rolden over de zandvlakte van plezier. De groep wiebelde en huppelde wat mee en sprongen van de ene voet op de andere. Ons enthousiasme kwam echter niet voort door een niet te stuiten drang naar beweging of dansmoves. Noch een dansmicrobe, noch de opzwepende muziek deed ons huppelen, maar terwijl we de capriolen van manlief in het oog hielden werden wij ondertussen aan de rand van de dansvloer tot onze knieën opgevreten door vlooien. De beestjes beten zich jeukend, met rode stippen, tot onder de rand van onze shorts.
 


 
 
Vanuit dit dorpje vertrok de Ferrocarril, de Tropical Railway, een omgebouwde groene bus die op rails geplaatst was. Onze gids wees naar de wagon en wij klommen één voor één boven op het dak van de trein. Niemand zat in het wagentje.  Boven op de wagon is het treintraject een stuk spannender en volgens onze gids volledig ongevaarlijk. De enige steun en houvast die we hadden, was een groot touw dat over onze dijen gespannen was. Onze benen bungelden ‘rood vlooienbeet-gestipt’ naast de wagon. Het treintje zou ons, zingend van “In een klein stationnetje, ’s morgens in de vroegte…” met een gezapige snelheid van 40 km per uur naar Ibarra terugbrengen.  De trein volgde de rivier en daalde slingerend in de vallei af. Wij waanden ons alleen op de wereld, nergens in de wijde omgeving was een levende ziel te bekennen. Regelmatig krabbend aan onze benen, wiebelden onze voeten richting de sporen. Langs het betoverde tracé stonden overal palmbomen en bloeiende bromelia’s. Wij joelden: “Stonden zeven wagentjes netjes op een rij.” Hij tufte door tunnels, over kleine bruggetjes en jakkerde over de rails . Sommige sporen hingen in het luchtledige want de aarde eronder was weggespoeld. Het parcours werd ruwer en ruwer. Wij fotografeerden en zongen: “Zie het machinisteke draaien aan het wieleke..”  De trein toeterde langs steile hellingen en over diepe ravijnen.  “Akke akke tuut tuut weg zijn wij.” Hij naderde schokkend en uiterst langzaam de brug die de diepe ravijn over de Chota-rivier overspande…en juist hier in het midden viel hij stil. Ons gezang verstomde en de vlooienjeuk werd op een instant natuurlijke wijze plots onderdrukt. Onder ons gaapte een immens diepe afgrond. Sommigen onder ons, die al een milde vorm van hoogtevrees voelden opkomen, schoven hun achterwerk al wat verder het dak op. Daardoor spande het touw niet meer strak over onze billen.  Ik bewoog me wat meer naar voor, want ik wilde wat graag die gigantische diepte op de foto vastleggen, maar de koord gaf teveel mee en ik kukelde bijna de dieperik in. Manlief had me nog juist vast en trok me geschrokken achteruit.  “Schatteke, wat jij allemaal niet aanvangt om een foto te maken, ‘k was je bijna kwijt!”
 

 

 

Wij begonnen te morren, wilden weten wat er aan de hand was, en klopten geërgerd op het dak van de ferrocaril.  Toet, toet, schommelend zette het treintje zich terug in beweging. Het was de Ecuadoriaanse manier om de reizigersinvasie van spanning en avontuur te voorzien. Met een zucht van opluchting begonnen enkele onder ons terug te zingen: ”Hoog op de groene wagen, trein ik door berg en dal, dal, dal dal…” Het wagonnetje waggelde de weggebrokkelde hellingen af en schuurde langs de afgekalfde bergwanden. De vallei werd stilaan breder en breder. “Lustige kleppers draven, blij klinkt het toetergeschal..” Op het groene grasland graasden lama’s en schapen. Toet, toet, wij reden Ibarra binnen. Daar had de plaatselijke middenstand de rails omgetoverd tot de dorpswinkelstraat. Overal werden vierklauwens de kraampjes opgebroken, de luifels weggeschoven en de stalletjes afgebroken. De veelkleurige hoedjesparade stoof alle kanten op.  De eters van de ‘cavia/marmot bbq-restaurantjes’ sprongen verschrikt op en zetten tafeltjes en stoeltjes op elkaar. Voor het station stopte de Tropical Railway en wij klauterden één voor één van het dak naar beneden, klaar voor het volgende avontuur. Galapagos here we come en yes ik had als enige een foto boven de afgrond!
 
 
 “Ik kan van je schoon haast niet scheiden, maar ’t gaat voorbij en voorbij…”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ik hoor heel graag van jullie wat jullie van mijn verhaaltjes vinden ?